Opnieuw aarden in ons ‘normale’ dagelijkse leven is bepaald niet makkelijk, merken we bij vlagen. Probeer de rust van zo’n eenvoudig bestaan maar vast te houden.

Eigenlijk begon de onrust al bij onze terugreis. Om vanaf de Spaanse grens onze weg terug naar het noorden te vinden, pakten we een trein naar Toulouse. Daar zou, geboekt via BlaBlaCar, een jongeman met zijn Polo klaarstaan om ons mee te nemen naar Parijs. Ik had hem in de chat al verteld over onze reis, dat we met rugzakken plus een kleine hond kwamen. Geen probleem, dat ging wel lukken liet hij weten. Dat we deze keer niet met onze plunje langs de weg wilden staan had vooral met de grote afstand en dus snelwegen te maken. Het idee dat we ergens halverwege Frankrijk om twee uur ’s nachts op een triest benzinestation zouden stranden, daar hadden we weinig trek in.
De Polo stond inderdaad klaar, maar wel met al twee andere inzittenden. Plus hun tassen in de achterbak. En een vriezertje. Wat, noem je dát rugzakken?! mopperde de jonge bestuurder. Zowel hij als wij hadden ons er een andere voorstelling van had gemaakt.
Hij wilde de zaak snel beklinken, ons in z’n autootje proppen en gáán. Dus mij commandeerde hij in het midden achterin, rugzak liggend op schoot – ‘en dát zeven uur lang?!’ vroeg ik. Ik moest niet overdrijven, het was hooguit vijf uur rijden naar Parijs. Hóóguit. Richard probeerde het serieus nog even, om zichzelf, inclusief hond en rugzak op de voorstoel te persen, maar het was een kansloze operatie. We werkten ons weer uit het autootje, zwaaiden het gezelschap vrolijk uit en kregen een middelvinger terug, vanwege de misgelopen inkomsten.
Een goed reisalternatief was niet zomaar voor handen op deze prachtige Hemelvaartsdag – een donderdag, en je weet hoe graag de Fransen van zo’n vrije dag een bruggetje maken naar een lang weekend. Heel Frankrijk was onderweg! Wij boekten daarom voor de volgende dag onze trein naar Laon, met twee overstaps. In afwachting daarvan sliepen we deze keer in een hotel, dichtbij het station.
Die trein maakte een grote omweg – je hebt ’t zo last minute niet voor het kiezen – via Tarbs, Lourdes en Bordeaux. Terwijl Vuk zich onder onze stoel schuilhield (reizen doet ook híj liever te voet) hadden wij gezorgd voor voldoende eten. We zaten net uitvoerig het fruit te snijden, de kwark door de muesli te roeren toen de conducteur langsliep en goedkeurend naar ons glimlachte. De enige andere keer dat hij z’n ronde maakte, was bizar genoeg toen het lunchtijd was en wij druk in de weer waren met het samenstellen van onze salade met brood en kaas on the side.
Tekort aan eten was niet het probleem, wel een stevige vertraging. Én het nieuws dat er geen trein meer naar Laon zou rijden die dag. Dat zou een overnachting in Parijs moeten betekenen. Bleeehh, Parijs! Het metroreizen van Montparnasse naar Gare du Nord gaf ons alledrie al zoveel stress dat we er zo snel mogelijk weer weg wilden. Hier bood BlaBlaCar dan toch uitkomst: iemand bood een rit aan naar Laon, maar hij wilde op verzoek ook wel naar ons huis doorrijden. De prijs was – zeker afgezet tegen een hotelnacht in de hoofdstad – alleszins schappelijk.
Doodmoe van een hele dag niét lopen werden we die avond tegen twaalven keurig bij ons eigen huis afgeleverd.
We bleven nog een week onder een stolp, om de realiteit van sociale ‘verplichtingen’ en stilzittend werken voor een laptop niet té snel te hoeven toelaten. Een vraag die ons al even door het hoofd speelde was: hoe houden we het goede van onze reis vast? We voelden ons razend fit, we waren kilo’s afgevallen, maar deze leefstijl van lopen dwars door de stilte en rust van eindeloze natuur is niet in stand te houden. Maar hier, in het vredige Noordfranse land, waar we het paard in het naburige weiland horen snurken, konden we onze energie nog even kwijt in een ontplofte, uit de kluiten gegroeide tuin. Onze schatten van jonge aanplant tussen het hoge gras herontdekken, bijna verdroogd spul bewateren en vooral: maaien maaien maaien. Maar wat die tuin, én het voedselbos betreft: daarover later meer.
Voor Vuk betekende thuiskomst vooral een totale instorting. De eerste paar dagen was hij nauwelijks uit z’n mandje te krijgen. Het vlees van de slager liet hij staan, kon amper op z’n poten staan, hij jaagde niet eens op auto’s – voldoende reden tot zorg. Had hij Lyme opgelopen, met die twee teken per dag? Was hij inderdaad dood- en doodmoe en mocht hij hier z’n roedelverantwoordelijkheid laten varen?
Of was hij op slag in een depressie geschoten omdat één van de mooiste tijdperken uit zijn leven ruw tot een einde was gekomen? Ik kan me er alles bij voorstellen.